aanzetten

Définition, traduction, prononciation, anagramme et synonyme sur le dictionnaire libre Wiktionnaire.

Néerlandais[modifier le wikicode]

Étymologie[modifier le wikicode]

De zetten, avec le préfixe aan-.

Verbe 1 [modifier le wikicode]

Présent Prétérit
ik zet aan zette aan
jij zet aan
hij, zij, het zet aan
wij zetten aan zetten aan
jullie zetten aan
zij zetten aan
u zet aan zette aan
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben zetten aand aangezet

aanzetten \ˈaːnzɛtǝ\ transitif

  1. Mettre en marche, faire marcher, enclencher.
    • De verwarming aanzetten.
      Allumer le chauffage.
    • De televisie aanzetten.
      Allumer la télévision.
    • Het aanzetten.
      La mise en marche.
    • Een knoop aanzetten.
      Coudre un bouton.
  2. Instiguer, stimuler, inciter.
    • Tot tweegevecht aanzetten.
      Exciter au duel.
    • Tot ontucht aanzetten.
      Provoquer à la débauche.

Verbe 2[modifier le wikicode]

Présent Prétérit
ik zet aan zette aan
jij zet aan
hij, zij, het zet aan
wij zetten aan zetten aan
jullie zetten aan
zij zetten aan
u zet aan zette aan
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben, zijn zetten aand aangezet

aanzetten \ˈaːnzɛtǝ\ intransitif

  1. S’encrasser.
  2. S’incruster, s’entartrer.
  3. (Cuisine) Arracher.
  4. Déposer.

Dérivés[modifier le wikicode]

Taux de reconnaissance[modifier le wikicode]

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 98,8 % des Flamands,
  • 98,7 % des Néerlandais.

Prononciation[modifier le wikicode]

Références[modifier le wikicode]

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]